nummer: 11/260/TA
betreft: [klager] datum: 28 juni 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
het hoofd van het FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 12 januari 2011 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 18 mei 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is namens het hoofd van voormelde inrichting gehoord [...] jr. jurist.
Klagers raadsman, mr. D.P. Hein, heeft schriftelijk laten weten dat hij en klager geen gebruik zullen maken van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie. De raadsman heeft daarbij het beroep schriftelijk toegelicht.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het feit dat een vrouwelijke medewerker aanwezig was bij de urinecontrole van 9 juni 2010.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In een vorige zaak (kenmerk 10/2178/TA) en in de onderhavige zaak is de beklagcommissie onjuist geïnformeerd over de verplichte aanwezigheid van een vrouwelijke medewerker van de medische dienst. Het is aan de inrichting te wijten dat op basis van een
verkeerde voorstelling van feiten het beklag gegrond verklaard is. Bij een urinecontrole wordt alleen door een mannelijke medewerker van de inrichting (een sociotherapeut of medewerker van de medische dienst) direct visueel toezicht uitgeoefend op de
afname van de urine. Hierop vindt controle plaats door een medewerker van de medische dienst die de verpleegde niet kan zien. Om de feitelijke situatie helder te schetsen zijn vier foto’s gemaakt en verstrekt. De besloten ruimte is gefotografeerd
vanuit
vier verschillende punten. De urinecontroles worden uitgevoerd in een besloten ruimte bij de medische dienst. In de huisregels staat dat daarbij een sociotherapeut of medewerker van de medische dienst aanwezig is. Een mannelijk personeelslid staat in
die ruimte. Hij voert met behulp van de spiegel direct toezicht uit op de afname van de urine. Hij zorgt ervoor dat de patiënt niets bij zich heeft en labelt de buisjes. De inrichting hecht er waarde aan dat in deze situaties, waarin een patiënt
gedeeltelijk ontkleed is, controle plaatsvindt. Bijvoorbeeld ter voorkoming van een verkeerde bejegening van een patiënt. Daarom is er altijd een tweede persoon bij, de toezichthouder. Ook hiervoor probeert de inrichting iemand van hetzelfde geslacht
te
vinden. Vaak is de toezichthouder een persoon van de medische dienst. In dit geval was de toezichthouder vrouwelijk. De toezichthouder (de vrouwelijke medewerker) staat op een andere plaats. De toezichthouder controleert of de afnameprocedure juist
verloopt. De toezichthouder controleert de (mannelijke) sociotherapeut op een correcte uitvoering van de procedure. Voor de toezichthouder (vrouwelijke medewerker) is het onmogelijk om via de spiegel(s) of direct zicht uit te oefenen op de afname. Zij
kon klager niet zien. De inrichting heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting als bedoeld in artikelen 23 en 24 van de Bvt en als bedoeld in de Regeling urineonderzoek verpleegden.
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep schriftelijk als volgt toegelicht.
Klager blijft bij zijn standpunt dat het gestelde in artikel 23, derde lid, van de Bvt is geschonden. Klager voelde zich zeer ongemakkelijk omdat een vrouwelijke medewerker aanwezig was tijdens het afnemen van urine. Er is niet verder uitgediept waarom
de vrouwelijke medewerker aanwezig was voor controle en waarom die controle noodzakelijk was. Uit de Bvt volgt dat een onderzoek aan een lichaam in een besloten plaats dient plaats te vinden. Nergens is bepaald dat degene die de urine afneemt,
gecontroleerd moet worden. Nu een vrouwelijke medewerker in de besloten ruimte is toegelaten is artikel 23, derde lid, van de Bvt geschonden, of er is geen sprake geweest van een besloten ruimte of zonder specifiek en concreet wettelijke noodzaak was
een vrouwelijke medewerker aanwezig in de besloten ruimte.
3. De beoordeling
Uit artikel 24, tweede lid, Bvt juncto artikel 23, derde lid, Bvt en de Nota van Toelichting op artikel 3, derde lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden volgt dat de afname van urine geschiedt onder direct visueel toezicht van een personeelslid
van, voor zover mogelijk, hetzelfde geslacht als de verpleegde. Hieruit volgt dat de inrichting een inspanningsverplichting heeft.
In dit geval worden de urinecontroles zodanig uitgevoerd dat bij het direct visueel toezicht aan voornoemde inspanningsverplichting wordt voldaan. De vraag is of de inspanningsverplichting zover reikt dat ook de toezichthouder eveneens (voor zover
mogelijk) van hetzelfde geslacht als de verpleegde dient te zijn. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dit niet het geval. Uit de toelichting namens het hoofd van de inrichting volgt dat de (vrouwelijke) toezichthouder van de medische dienst
geen
direct toezicht kan uit oefenen op de verpleegde. Bovendien is aannemelijk geworden dat de inrichting zich ook voor de toezichthouder inspant om iemand van hetzelfde geslacht te vinden. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat
het beroep gegrond is en het beklag ongegrond dient te worden verklaard. Zij beslist als volgt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. J.E. Wouda en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 28 juni 2011
secretaris voorzitter