Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1180/GV, 9 mei 2011, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1180/GV

betreft: [klager] datum: 9 mei 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.H. Mühlstaff, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 april 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M.J.H. Mühlstaff, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is sinds 3 maart 2011 gedetineerd in verband met een ontnemingsvordering. Sindsdien is aan hem geen strafonderbreking toegekend voor zijn zakelijke activiteiten, zoals de Staatssecretaris ten
onrechte stelt. Het bedrijf van klager ‘Fish2Dish BV i.o.’ is opgericht op 1 februari 2011 met als enige functionaris klager en zijn partner. Medisch is aangetoond dat de partner van klager niet in staat is de zorg voor oma op zich te nemen, omdat zij
daarnaast heeft te zorgen voor haar gezin en klager moet vervangen in zijn bedrijf. Het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) beschikt kennelijk over verouderde gegevens. Klager is verschillende malen tijdens zijn detentie onwel geworden. De
voortduring van de detentie, het niet kunnen verzorgen van oma, de ondersteuning van zijn partner en het niet kunnen waarnemen van zijn eigen onderneming, zorgen voor extra spanningen, die de gezondheid van klager ernstig schaden. Dit kan alleen
gestuit
worden bij een strafonderbreking van zes weken.
Klager heeft op 19 november 2010 een bedrag van € 10.000,= betaald. Omdat klager een nieuw bedrijf heeft moeten opzetten, kon hij uiteindelijk de betalingsregeling niet meer volledig nakomen. Klager heeft daarop een nieuw betalingsvoorstel gedaan. Dit
voorstel is echter afgewezen. Klager heeft nog een bedrag openstaan van € 35.378,02. Strafonderbreking zou het voor klager makkelijker maken dit bedrag te betalen. Klager keert hierdoor eerder terug in de maatschappij en kan eigen legale werkzaamheden
verder uitbouwen. Gelet op de grote financiële tekorten bij het Openbaar Ministerie zal betaling de voorkeur hebben boven detentie.
De communicatie tussen klager en het BSD verloopt stroef. De informatie van klager aan het BSD komt niet over bij de beslissende instantie in Zwolle.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking vanwege familieproblemen (de zorg voor oma), problemen met zijn opgestarte onderneming en problemen met de gezondheid van klager
(hartproblemen).
Aan klager is tijdens een vorige detentie strafonderbreking verleend om een en ander te regelen met betrekking tot zijn bedrijf. De strafonderbreking is zelfs verlengd met zeven dagen. Onbekend is of klager van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt
door een zaakwaarnemer aan te stellen.
Klager was op de hoogte van het feit dat hij nog een bedrag had te voldoen. Door niet te betalen heeft hij het risico genomen dat hij op enig moment zou worden opgepakt om hem tot betaling te dwingen. De ontnemingsvordering op grond waarvan klager
thans
is gedetineerd dateert uit 2001. De BIMA heeft geadviseerd dat er geen medische reden is om klager strafonderbreking te verlenen. Wat betreft klagers eigen gezondheid heeft de Staatssecretaris geen aanleiding te twijfelen aan de medische verzorging in
de inrichting. Klager heeft op geen enkele wijze aangetoond dat hij in de p.i. Lelystad niet die medische zorg krijgt die hij nodig heeft.
Wat betreft het meegezonden betalingsvoorstel is geen reactie meegezonden door klager. Uit de stukken blijkt dat de notariële akte nog niet is ondertekend, zodat klager een en ander niet kan opvoeren als onderbouwing van zijn verzoek.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De Medisch Adviseur van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft eveneens negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat in het kader van de tenuitvoerlegging van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een maatregel van lijfsdwang van 300 dagen. De einddatum van klagers detentie is op of omstreeks 28 december 2011.

Op grond van artikel 1 onder q van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) wordt onder strafonderbreking verstaan de opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Uit artikel 1 onder s en t van de Pbw komt
naar voren dat de lijfdwang niet wordt aangemerkt als een vrijheidsstraf maar als een vrijheidsbenemende maatregel. Dit strookt met artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht waarin eveneens is bepaald dat de lijfsdwang als een maatregel
wordt aangemerkt. Strafonderbreking van de lijfsdwang is derhalve niet mogelijk. Dit is overigens verklaarbaar gelet op het karakter van lijfsdwang, dat bedoeld is als pressiemiddel om aan een betalingsverplichting te voldoen. Derhalve kan de
beslissing
van de Staatssecretaris niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 9 mei 2011

secretaris voorzitter

Naar boven