Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0708/SGA, 15 maart 2011, schorsing
Uitspraakdatum:15-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/0708/SGA

Betreft: [klager] datum: 15 maart 2011

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. T. Farber, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Havenstraat te Amsterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van een tweetal beslissingen van de directeur van voormelde locatie van 17 februari 2011, inhoudende:
a. de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voorde duur van drie dagen, ingaande op 17 februari 2011 om 15.35 uur en eindigend op 20 februari 2011 om 15.35 uur, dan wel tot het moment dat drie maal
ontlasting zal zijn geproduceerd, in verband met de verdenking van het inslikken van contrabande tijdens de visitatie na bezoek;
b. de weigering van de toegang tot de inrichting voor de duur van twee maanden voor een met name genoemde bezoekster van verzoeker, ingaande op 17 februari 2011 en eindigend op 17 april 2011, wegens het in de inrichting invoeren van contrabande.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 23 februari 2011, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 14 maart 2011.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verzoekers bezoekster de partner van verzoeker is en dat zij hoogzwanger is. Verzoeker is van mening dat er sprake is van een groot misverstand en ontkent iedere beschuldiging. Dit wordt
bevestigd door het feit dat er in verzoekers ontlasting geen contrabande is aangetroffen. Omdat deze stress een negatieve impact heeft op de zwangerschap van zijn partner, wordt om schorsing van de beslissing van ontzegging van de toegang tot de
inrichting verzocht, zodat klagers partner weer wordt toegelaten tot de inrichting. Dit omdat de zitting van de beklagcommissie pas op 11 april 2011 zal plaatsvinden en die tijd een onoverzienbare periode is voor verzoeker en zijn partner.

De directeur heeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende naar voren gebracht. Tijdens een bezoekmoment heeft een van de medewerkers geconstateerd dat verzoeker contrabande overhandigd kreeg van zijn bezoekster en dat verzoeker die
contrabande
heeft doorgeslikt. Dit heeft tot gevolg dat die bezoekster voor twee maanden een bezoekontzegging voor de duur van twee maanden heeft gekregen. Bij de oplegging van de ontzegging speelt een zwangerschap geen rol omdat het invoeren van contrabande
consequenties moet hebben. Niet is kunnen worden achterhaald of in klagers ontlasting daadwerkelijk contrabande is aangetroffen. Daarvan is geen schriftelijke melding voorhanden.

2. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het verzoek.
Voor zover verzoeker heeft bedoeld schorsing te vragen van de aan hem op 17 februari 2011 opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering, geldt het volgende. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de opgelegde ordemaatregel
(uiterlijk) is geëindigd op 20 februari 2011 om 15.35 uur.

Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden ordemaatregel niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing van dit
onderdeel het verzoek zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.

Ten aanzien van onderdeel b van het verzoek.
Uit de inlichtingen van de directeur wordt – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – onvoldoende aannemelijk dat verzoeker contrabande voorhanden heeft gehad en dat die contrabande, zo die al aanwezig zou zijn geweest, is ingevoerd door
verzoekers bezoekster. Blijkens de mededeling van de directeur van 14 maart 2011 is er geen melding over het aantreffen van contrabande in verzoekers ontlasting aanwezig, terwijl uit het verslag van 17 februari 2011 – nog steeds naar het voorlopig
oordeel van de voorzitter – niet aannemelijk wordt dat het tijdens het bezoek dienstdoende personeel heeft waargenomen dat de betreffende bezoekster aan klager iets (mogelijk contrabande) heeft overhandigd. Gelet daarop de bestreden beslissing van de
directeur onvoldoende onderbouwd en komt de tenuitvoerlegging daarvan voor schorsing in aanmerking. Dit onderdeel van het verzoek zal daarom worden toegewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af ten aanzien van onderdeel a van het verzoek.

Hij wijst het verzoek toe ten aanzien van onderdeel b en schorst de tenuitvoerlegging van de betreffende beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang, tot het moment waarop de beklagcommissie op het tegen die beslissing ingediende klaagschrift
zal hebben beslist.

Aldus gegeven door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 maart 2011.

secretaris voorzitter

Naar boven